logo

Handboek Veilig Werken

Informatie over Veilig werken in het handboek Veilig Werken

1 Algemene informatie
1.1 Algemeen
1.2 Aansprakelijkheden
1.3 Taken en verantwoordelijkheden
1.4 Vergunningen
1.5 Opleidingen, voorlichting en algemene basiskennis veiligheid
1.6 Rookbeleid
1.7 Alcohol en drugs
1.8 Agressie en geweld
1.9 Veilige en gezonde arbeidsomstandigheden
2 Bedrijfsnoodplan
2.1 Voorbereiding tegen mogelijke calamiteit
2.1.1 Brandveiligheid
2.1.2 Blusmiddelen
2.1.3 Open vuur (lassen, branden en slijpen)
2.1.4 Nooduitgangen
2.1.5 Bedrijfshulpverlening
2.2 Wat te doen bij een calamiteit
2.2.1 Brand
2.2.2 Bedrijfsongeval
2.2.3 Melding onveilige situaties en (bedrijfs)ongevallen
2.2.4 Ongevallenmeldingsformulier
2.2.5 Ontruiming
3 Transportmiddelen
3.1 Verkeer
3.2 Laden & lossen
3.3 Heftrucks
3.4 Hoogwerkers
3.5 (Elektrische) pompwagens
3.6 (Elektrische) karren
3.7 Uitlaatgassen in de hallen en besloten ruimten
3.8 Maatregelen dieselemissie
4 Persoonlijke beschermingsmiddelen
4.1 Valbeveiliging
4.2 Schoeisel en kleding
4.3 Gehoorbescherming
4.4 Hoofdbescherming
4.5 Gezichtsbescherming
4.6 Onderhoud persoonlijke beschermingsmiddelen
5 Standbouw
5.1 Transportroutes en gangpaden
5.2 Werken met (elektrisch) gereedschap
5.2.1 Verbod beveiligingen weg te nemen
5.3 Elektra
5.4 Afdichten vloergaten
5.5 Orde, netheid en hygiëne
5.6 Goede werkomstandigheden
5.7 Fysieke belasting
5.8 Verplicht aanlijnen
5.9 Verhoogde vloeren
6 Werken op hoogte/arbeidsmiddelen
6.1 Werken op hoogte
6.2 Ladders en trappen
6.3 Rigging
7 Gevaarlijke stoffen en milieu
7.1 Werken met gevaarlijke stoffen
7.2 Opslag gevaarlijke stoffen
7.3 Veiligheidsbladen
7.4 Acculaadruimte/acculaadstation
7.5 Asbest
7.6 Afval
7.7 Afval gevaarlijke stoffen
7.8 Milieucalamiteit
8 Handhaving
8.1 Handhaving regels
8.2 Sancties
9 Bijlage
9.1 Aanvullende regels voor werkzaamheden op het Toneel/Theater
9.2 Procedure asbest
9.3 Betekenis pictogrammen
9.4 RAI veiligheidsregels
9.5 Procedure daktoegang RAI Amsterdam

 


 

1 - Algemene Informatie

1.1

Algemeen

Dit handboek is onderdeel van het accommodatiereglement. Het accommodatiereglement geeft u volledig inzicht in de randvoorwaarden om veilig en conform de wet deel te nemen aan een evenement bij RAI Amsterdam of een evenement bij RAI Amsterdam te organiseren.

De werkgever is verplicht om voor goede werkomstandigheden te zorgen. Werknemers en derden zijn verplicht de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen om risico’s voor de veiligheid en gezondheid te vermijden. Een werknemer, zelfstandige, standhouder of bezoeker dient tijdens relevante werkzaamheden op de juiste wijze relevante persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken (zie Artikel 4 van dit handboek).

  1. Legitimatieplicht en leeftijd
    Iedereen in Nederland van 14 jaar en ouder moet volgens de Wet op identificatieplicht een geldig identiteitsbewijs bij zich dragen en aan het bevoegd gezag tonen, indien daarom gevraagd wordt. Ook in het Convention Centre moet een ieder zijn identiteitsbewijs desgevraagd kunnen tonen.
    Voor Nederlanders gelden de volgende (geldige) legitimatiebewijzen:
    • NL-paspoort, Nederlandse identiteitskaart of NL-rijbewijs.
    Voor niet-Nederlanders gelden de volgende legitimatiebewijzen:
    • Verblijfsdocument van de Vreemdelingendienst;
    • Het niet-Nederlandse paspoort waarin door de Vreemdelingendienst een vergunning tot verblijf is aangetekend;
    • Identiteitskaart van een EU-land;
    • Het vluchtelingen- of vreemdelingenpaspoort;
    Bij weigering kan de desbetreffende persoon uit het Convention Centre worden verwijderd. Het is niet toegestaan om personen jonger dan 16 jaar tijdens een opbouw of afbraak van beurzen, congressen en evenementen toe te laten (ook niet tijdens vakanties/vakantieperioden). Jeugdige werknemers die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt en stagiaires, mogen alleen arbeid verrichten die geen gevaar voor de gezondheid of omgeving op kan leveren. Indien wel gevaar voor de gezondheid of de omgeving kan ontstaan, dient deskundig toezicht aanwezig te zijn tijdens het uitvoeren van de arbeid.

  2. Gedragscodes ten aanzien van veiligheid
    Iedere werkgever is zelf verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden en ook voor de arbeidsomstandigheden van de werknemers en overige personen die zich begeven op de werkvloer in de directe nabijheid van de werknemer. De medewerker dient zich te houden aan geldende voorschriften, aanwijzingen, instructies en procedures die verband houden met veiligheid in de breedste zin. Bovendien dient de werknemer personen in de directe nabijheid te wijzen op het belang en de naleving van de voorschriften, aanwijzingen, instructies en procedures.
    Een diefstal of calamiteit dient direct gemeld te worden via het noodnummer (020 549 12 34) van het Convention Centre.
    Het meebrengen en/of (ongeautoriseerd) dragen van wapens in en rondom het Convention Centre is ten strengste verboden.
    Tijdens de op-/afbouwperiode in de hallen, zalen en loungeruimten worden RAI medewerkers en toeleveranciers ten strengste geadviseerd om niet door de hallen, zalen en/of loungeruimten te lopen.

  3. Werkzaamheden
    Alle werkzaamheden dienen met zorg, voorzichtigheid en niet gehaast uitgevoerd te worden om de kans op het ontstaan van een onveilige situatie te verkleinen.
    • Door een duidelijke werkplanning, het voldoende nemen van pauzes en een duidelijke taakstelling kan de werkdruk verlaagd worden. Ter voorkoming van letsel of verwondingen is het dragen van ringen, piercings, horloges, armbanden of halskettingen tijdens werkzaamheden, niet gewenst. Bij werkzaamheden met (machinaal) draaiende delen is het dragen van sieraden en loshangende kleding sowieso niet toegestaan.
    • Vóór aanvang dienen werkzaamheden goed voorbereid te worden, een slechte voorbereiding kan leiden tot onveilige situaties. Onveilige situaties dienen direct gemeld te worden bij de dienstdoende Event Manager van RAI Amsterdam (zie bijlage Contactgegevens).
    • Neem bij onduidelijkheid over bepaalde werkzaamheden contact op met de dienstdoende Event Manager (zie bijlage Contactgegevens).
    • Tijdens de bediening van machines, bij hijswerkzaamheden en bij cateringwerk dient lang haar in een (korte) staart of in een haarnetje gedragen te worden.
    • Apparatuur en gereedschap mag alleen worden gebruikt voor het daartoe bestemde doel en waarvan de werking bekend is.

  4. Toegangsbeleid
    Tijdens de opbouw en afbraak is het Convention Centre alleen toegankelijk met een geldige toegangsbadge. Met uitzondering van koeriersdiensten, waar speciale koeriers – en leveranciersbadges beschikbaar voor worden gesteld, dient een ieder, die zich begeeft in de hallen tijdens de opbouw en afbraak van evenementen zich online te registreren voor een beurs/evenement. Standbouwers en toeleveranciers worden dringend verzocht zich voor te registreren om een snelle doorstroom bij aankomst in het Convention Centre te bevorderen.
    Registratie kan ook op het desbetreffende registratiepunt binnen het Convention Centre. Een aantoonbaar geldig identiteitsbewijs (voor niet-EU ingezetenen tevens een geldige tewerkstellingsvergunning) is hiervoor verplicht.

1.2

Aansprakelijkheden

RAI Amsterdam is niet aansprakelijk voor enige vorm van schade en/of verlies van goederen, gereedschap of bezittingen. Verder is RAI Amsterdam niet aansprakelijk voor enig lichamelijk letsel, tenzij sprake is van opzet of grove nalatigheid zijdens RAI Amsterdam.

1.3

Taken en verantwoordelijkheden

Iedereen is verantwoordelijk voor zijn/haar eigen arbeidsomstandigheden en die van zijn/haar collega’s en overige personen die zich begeven op de werkvloer in de directe nabijheid van de medewerker. De werkgever van de werkzame personen is verantwoordelijk voor het toezicht op zijn of haar eigen werknemers.

1.4

Vergunningen

Werkvergunningen
Voor bepaalde werkzaamheden dient een (werk)vergunning te worden aangevraagd. Deze kan worden aangevraagd bij de 'Permits Desk' of, in geval bij werkzaamheden aan het gebouw, bij de afdeling Gebouw & Techniek van RAI Amsterdam. Voor een uitgebreide uitleg wordt verwezen naar het accommodatiereglement.

Voor rigging werkzaamheden dient een voorstel te worden ingediend bij de RAI Account Manager. Voor een uitgebreide uitleg wordt verwezen naar de laatste versie van Rigging in de RAI - Richtlijnen voor Riggers. Dit handboek is ook op te vragen bij uw Accountmanager van RAI Amsterdam.

(Evenement gebonden) vergunningen
Het leveren van kwaliteit staat bij RAI Amsterdam hoog in het vaandel. Om de kwaliteit van haar gastheerschap te optimaliseren heeft RAI Amsterdam in samenwerking met de Gemeente Amsterdam een efficiency slag weten te maken in vergunningenprocedures. Als eerste private onderneming in Nederland mag RAI Amsterdam zelf evenement gebonden vergunningen reguleren en handhaven. RAI Amsterdam is vergunninghouder van de volgende vergunningen:

  • evenementenvergunning
  • objectvergunning
  • flyeren/samplen
  • stand- en tribunebouw
  • plakken en kladden
  • collectevergunning
  • kabelballonnen (buiten)
  • het houden van loterijen
  • draaiorgel
  • dieren op de stand
  • heliumballonnen (binnen)
  • waterobjecten op de stand

Activiteitenbesluit
Per januari 2016 valt RAI Amsterdam onder het Activiteitenbesluit, hiermee is de milieuvergunning komen te vervallen. RAI Amsterdam moet voldoen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit, welke betrekking hebben op alle activiteiten in en rondom het Convention Centre, waaronder ook activiteiten, die evt. milieuschade kunnen veroorzaken. Voorbeelden hiervan zijn oppervlaktewaterverontreiniging, omgevingsschade, lichthinder, stank en bodemvervuiling. Voor eventuele geluidsoverlast zijn er maatvoorschriften, die aansluiten bij de activiteiten van RAI Amsterdam.

VGM-plan (Veiligheid, Gezondheid & Milieu)
Een VGM-projectplan (Veiligheid, Gezondheid & Milieu) is erop gericht de arbeidsomstandigheden van alle betrokkenen rondom (technische) projectwerkzaamheden te verbeteren en ongevallen en gezondheidsschade van personen en schade aan het milieu te voorkomen.

Een VGM-projectplan heeft als doel bij (technische) projectwerkzaamheden ongevallen en gezondheidsschade aan personen te voorkomen, arbeidsomstandigheden van alle betrokkenen te waarborgen, en schade aan het milieu te voorkomen. Het plan dient ingediend te worden door de uitvoerder van de werkzaamheden. De verantwoordelijkheid voor het toetsen van dit plan en de goedkeuring ligt in handen van de RAI-projectcoördinator.

Een VGM-projectplan dient te worden opgesteld bij de volgende werkzaamheden:

  • Projecten met een geschatte omvang van meer dan 500 mensdagen
  • Projecten met een geschatte duur van meer dan 30 werkdagen, waar op enig moment meer dan 20 werknemers tegelijk werken
  • Risicovolle werkzaamheden / locaties zoals:
    • Asbest werkzaamheden, legionella gevaar, werken met springstof.
    • Werken in technische ruimten, wat arbeidsrisico’s kan opleveren (alleen werken, gevaar tot bedelving, vastraken, werken onder overdruk (bv caissonwerk), werken met een duikuitrusting (verdrinkingsgevaar).
    • Werken op hoogte (bv op de daken of aan het RAI-signaal (muv storingen)).
    • Blootstelling aan chemische of biologische stoffen, of (ioniserende) straling.
    • Werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanning (10 KV).
    • Werken met springstof.
    • Graven van putten en ondergrondse tunnelwerken (dieper dan 1 m).
    • Het monteren of demonteren van zware geprefabriceerde elementen.

Voor alle overige werkzaamheden dient een werkvergunning aangevraagd te worden via:
Aanvraag RAI-werkvergunning »

Toolbox
Een toolboxmeeting is een vorm van werkoverleg waarin arbeidsveiligheid centraal staat en gericht is op de werkzaamheden van dat moment.

De werkgever is verantwoordelijk om medewerkers preventief en doeltreffend te informeren over de arbeidsrisico’s die de functie met zich mee brengt.

Ik een toolboxmeeting wordt, bij aanvang van de werkzaamheden, gesproken over een aan veiligheid gerelateerd thema (bv werken met ladders, werken op hoogte, werken op daken, werken met elektriciteit, etc.), recente (bijna)ongevallen en incidenten én de situatie op de werkplek.

1.5

Opleidingen, voorlichting en algemene basiskennis veiligheid

De werkgever is ervoor verantwoordelijk dat werknemers en derden, die door hen worden ingehuurd, voldoende geschoold en/of doeltreffend ingelicht zijn over de te verrichten werkzaamheden, de daaraan verbonden risico’s en over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken. Daarnaast is de werkgever verantwoordelijk ervoor te zorgen dat zijn werknemers voldoende geschoold zijn.

RAI Amsterdam heeft de norm VCA en OHSAS-18001 als richtlijnen gesteld voor RAI-medewerkers bij operationele werkzaamheden. In de toekomst zal RAI Amsterdam deze norm ook gaan gebruiken als richtlijnen voor werkzaamheden van derden.

1.6

Rookbeleid

  • Roken is verboden in alle ruimten van het Convention Centre. Dit geldt ook voor de garages. Gebieden waar roken niet is toegestaan, zijn voorzien van een niet-roken symbool (figuur 1).
  • Roken op het RAI-terrein buiten is alleen toegestaan rondom de daartoe aangegeven plaatsen met het rooksymbool (figuur 2). Sigaretten worden geacht in de asbakken bij deze rookplekken gedeponeerd te worden.
  • Toezichthouders zien toe op handhaving en naleving van dit rookbeleid.

Figuur 1: Niet-roken symbool

Figuur 2: Symbool rookzone

1.7

Alcohol en drugs

  • Het binnen het Convention Centre meenemen en het nuttigen tijdens het werk van alcoholische dranken, drugs en/of geestverruimende middelen is niet toegestaan.
  • Het in en rondom het Convention Centre ‘onder invloed’ werken van deze genotsmiddelen is niet toegestaan.
  • Op verzoek van een toezichthouder van RAI Amsterdam wordt iedereen geacht mee te werken met een onderzoek naar verboden genotsmiddelen; bij weigering kan worden verzocht het RAI-terrein direct te verlaten.

1.8

Agressie en geweld

  • Agressie of geweld in en rondom het Convention Centre wordt niet getolereerd. Indien er enige vorm van agressie of geweld voorkomt, dient dit direct gemeld te worden aan de leidinggevende of de dienstdoende Event Manager (geldig voor derden) en/of de afdeling Safety & Security.
  • Een ieder die te maken heeft met enige vorm van agressie of geweld, wordt geadviseerd geen discussie te voeren met de desbetreffende persoon.
  • Na elk agressie- of geweldsincident kan een onderzoek worden ingesteld naar de aard van het incident.
  • Een ieder die zich schuldig heeft gemaakt aan enige vorm van agressie of geweld loopt de kans voor geruime tijd te worden geweerd uit het Convention Centre.

1.9

Veilige en gezonde arbeidsomstandigheden

Werkgevers dienen zorg te dragen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden van werknemers. De Arbowet verlangt dat maatregelen in een bepaalde volgorde worden genomen, waarbij allereerst naar de bron van het probleem wordt gekeken. Dit wordt ook wel een arbeidshygiënische strategie genoemd.

De volgorde van deze arbeidshygiënische strategie ziet er als volgt uit:

  • Bronmaatregelen
    Een werkgever moet eerst de oorzaak van het probleem wegnemen.
    Voorbeeld: schadelijke stof vervangen door een veiliger alternatief.
  • Collectieve maatregelen
    Als bronmaatregelen geen mogelijkheden bieden, moet de werkgever collectieve maatregelen nemen om risico’s te verminderen.
    Voorbeeld: het plaatsen van afscherming of een afzuiginstallatie.
  • Individuele maatregelen
    Als collectieve maatregelen niet kunnen of ook (nog) geen afdoende oplossing bieden, moet de werkgever individuele maatregelen nemen.
    Voorbeeld: het werk zo organiseren dat werknemers minder risico lopen (taakroulatie).
  • Persoonlijke beschermingsmiddelen
    Als de eerder genoemde maatregelen geen effect hebben, dient de werkgever persoonlijke beschermingsmiddelen te verstrekken.
    Voorbeeld: oorbeschermers en lasbrillen.

 

2 - Bedrijfsnoodplan

Het bedrijfsnoodplan is een verzameling van alle plannen en deelplannen die het Convention Centre voorbereid op een calamiteit. Een calamiteit is een onverwachte gebeurtenis die schade of letsel veroorzaakt. Tijdens calamiteiten regisseert het bedrijfsnoodplan de medewerkers bij de taken die ze moeten vervullen.

Bij het horen van het ontruimingssignaal dient iedereen de werkplek onmiddellijk te verlaten via een veilige weg en te gaan naar de dichtstbijzijnde veilige verzamelplaats buiten het gebouw. Verzamelplaatsen zijn te herkennen aan het symbool van de verzamelplekken (figuur 4).

De dichtstbijzijnde nooddeur is te vinden door het volgen van de vluchtwegbewijzering (figuur 5). Verder dient iedereen de aanwijzingen van bedrijfshulpverleners op te volgen. De vluchtrouteaanduiding dient te allen tijde goed zichtbaar te zijn.

2.1

Voorbereiding tegen mogelijke calamiteit

Onder voorbereiding wordt verstaan: het van tevoren nemen van mogelijke maatregelen tegen een mogelijke calamiteit. Er zijn verschillende voorbereidingen die genomen kunnen worden tegen een mogelijke calamiteit. Vooraf kan gedacht worden aan middelen tegen een calamiteit zoals brandpreventie. Daarnaast heeft RAI Amsterdam een bedrijfshulpverleningsorganisatie (BHV). Voorts dienen werknemers van RAI Amsterdam de juiste opleiding te hebben gehad en goed voorgelicht te zijn om calamiteiten zo veel mogelijk te voorkomen.

2.1.1

Brandveiligheid

  • Gebruik van (licht-ontvlambaar) brandbaar materiaal is niet toegestaan. Gebruik van dit materiaal is slechts toegestaan indien het voldoet aan de eisen die gesteld zijn in het accommodatiereglement.
  • Alle materialen die bij standbouw worden toegepast, dienen te voldoen aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit.
  • Textiel waarmee stands of h allen bekleed worden, dient vooraf te worden geïmpregneerd met brandvertragend materiaal voor zover het materiaal geen brandvertragende eigenschappen bezit. Schriftelijk bewijs van deze brandvertraging dient op verzoek beschikbaar gesteld te worden.
  • Gebruik van de volgende stoffen/zaken is slechts toegestaan na schriftelijk verkregen toestemming van de Safety manager van RAI Amsterdam:
    • apparatuur voor het demonstreren, bakken en braden of frituren op elektra en/of flessengas
    • gecomprimeerde of tot vloeistof verdichte gassen
    • brand versnellende vloeistoffen
    • apparaten met niet-ioniserende straling.
  • Gebruik van licht ontvlambare of ontplofbare stoffen, gassen en gevaarlijke goederen, waaronder ioniserende straling, is niet toegestaan, tenzij er een specifieke vergunning is verleend zoals in geval van theater vuurwerk en special effects.

2.1.2

Blusmiddelen

  • Blusmiddelen mogen alleen gebruikt worden voor het bestrijden van een brand. Alle blusmiddelen dienen ten allen tijde goed bereikbaar en zichtbaar te zijn. Het is niet toegestaan om blusmiddelen te blokkeren.
  • Blusmiddelen dienen voorzien te zijn van een geldige keuringsdatum. In het geval van overschrijding van de (her)keuringsdatum dient een melding gemaakt te worden bij de Technische Dienst van het Convention Centre.
  • Voor blusmiddelen die niet onder de verantwoordelijkheid van het Convention Centre vallen (geldig voor derden), geldt dat deze onder eigen verantwoordelijkheid vallen.
  • Ter voorkoming van legionella is het verboden een brandslang te gebruiken voor enig ander doel dan het bestrijden van een brand.
  • Bij werkzaamheden met een risico op brand of bij het werken met brandbare stoffen zullen door de gebruiker (eigen) aanvullende brandblusmiddelen opgesteld worden.

2.1.3

Open vuur (lassen, branden en slijpen)

  • Onder open vuur wordt verstaan: werkzaamheden waarbij met vuur gewerkt wordt, zoals (snij)branders, lassen en mechanische vonken (bijvoorbeeld door slijpen).
  • Vóór aanvang van de werkzaamheden met open vuur dient een werkvergunning te worden aangevraagd bij de 'Permits Desk' van RAI Amsterdam (zie bijlage Contactgegevens).
  • Tijdens werkzaamheden met open vuur dienen te allen tijde blusmiddelen binnen handbereik aanwezig te zijn.
  • Het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals beschreven in Artikel 4 (Persoonlijke beschermingsmiddelen van dit Handboek), is verplicht.
  • Bij werkzaamheden met gas dienen de gasflessen stabiel en geborgd tegen omvallen te worden opgesteld en te worden afgeschermd van het open vuur.
  • Het is ten strengste verboden om gasbranders aan te laten bij het verlaten van de werkplek.

2.1.4

Nooduitgangen

  • Nooduitgangen dienen te allen tijde geopend te kunnen worden; het is derhalve verplicht nooduitgangen vrij te houden van obstakels (goederen en afval).
  • Het is niet toegestaan om de nooddeuren op slot te doen of om de nooddeuren voor een ander doel, dan in relatie tot een calamiteit, te gebruiken.

2.1.5

Bedrijfshulpverlening

Bedrijfshulpverlening (BHV) is bedoeld om ongevallen en andere onverwachte rampen zoveel mogelijk te voorkomen en de gevolgen daarvan te beperken. Bedrijfshulpverleners (BHV’ers) (te herkennen aan het gele hesje met de letters BHV op de rugzijde) hebben de leiding totdat professionele hulpdiensten gearriveerd zijn. Daarna assisteren de BHV’ers van RAI Amsterdam deze professionele hulpdiensten verder. Gezien de aard van de activiteiten in het Convention Centre ligt het zwaartepunt bij BHV op het evacueren van aanwezige personen uit het complex. Tijdens een evacuatie moeten de aanwezigen het gebouw verlaten onder leiding van de BHV’ers.

Taken van de BHV-ers zijn:

  • Verlenen van eerste hulp bij ongevallen (indien er geen EHBO’ers aanwezig zijn);
  • Onder het verlenen van EHBO wordt ook verstaan: het gebruik van een Automatische Externe Defibrillator (AED); deze is te herkennen aan het AED-logo (figuur 3);
  • Beperken en bestrijden van een eventuele brand;
  • Voorkomen en beperken van ongevallen;
  • In noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het gebouw;
  • Alarmeren van en samenwerken met de gemeentelijke of regionale brandweer en andere hulpverleningsorganisaties bij een calamiteit;
  • Bijwonen van ontruimingsoefeningen.

Figuur 3: AED

2.2

Wat te doen bij een calamiteit

In geval van een calamiteit dient snel te worden gehandeld. De calamiteit dient zo goed mogelijk te worden bestreden.

2.2.1

Brand

In geval van brand:
  • Let op uw eigen veiligheid;
  • Beoordeel de brand en probeer, indien de veiligheid het toelaat, de brand te doven; indien het niet lukt om de brand te doven, sla de brandmelder in;
  • Meld altijd de brand bij nummer 020 549 12 34 en geef de exacte locatie van de brand door en de aard van de brand;
  • Breng, indien mogelijk, de in gevaar verkerende personen naar een veilige omgeving.

2.2.2

Bedrijfsongeval

Een bedrijfsongeval ontstaat door een ongunstige samenloop van omstandigheden die schade aan de gezondheid tot gevolg heeft. In geval van een bedrijfsongeval dient in eerste instantie aan de eigen veiligheid en aan de veiligheid van anderen gedacht te worden. Het slachtoffer (bij een bedrijfsongeval met letsel) dient zo goed mogelijk gerustgesteld te worden. Beperk de hulp aan het slachtoffer tot het verrichten van eerste hulp, laat de hulp verder over aan deskundige personen, zoals een bedrijfshulpverlener of iemand van de hulpdiensten.

2.2.3

Melding onveilige situaties en (bedrijfs)ongevallen

Een (ernstig) bedrijfsongeval dient gemeld te worden bij het noodnummer van het Convention Centre (zie bijlage Contactgegevens).

  • Elk (klein) bedrijfsongeval, elke onveilige situatie dient te worden gemeld bij de afdeling Safety Security. De leidinggevende dient dit onverwijld, in ieder geval binnen 24 uur na het bedrijfsongeval, te melden bij de Coördinator Arbo & Veiligheid van de RAI.
  • Meldingen aan de Arbeidsinspectie mogen alleen worden gedaan door de Manager KAM en/of Manager Safety & Security van RAI Amsterdam (zie bijlage Contactgegevens).

2.2.4

Ongevallenmeldingsformulier

Bij het melden van een bedrijfsongeval dient een ongevallenmeldingsformulier te worden ingevuld; Dit elektronisch formulier wordt door een EHBO-er van RAI Amsterdam ingevuld en is bedoeld voor alle bedrijfsongevallen, die plaatsvinden in en rondom het Convention Centre.

2.2.5

Ontruiming

Bij het horen van het ontruimingssignaal dient iedereen de werkplek onmiddellijk te verlaten via een veilige weg en te gaan naar de dichtstbijzijnde veilige verzamelplaats buiten het gebouw. Verzamelplaatsen zijn te herkennen aan het symbool van de verzamelplekken (figuur 4).
Figuur 4: Verzamelplaats
De dichtstbijzijnde nooddeur is te vinden door het volgen van de vluchtwegbewijzering (figuur 5). Verder dient iedereen de aanwijzingen van bedrijfshulpverleners op te volgen. De vluchtrouteaanduiding dient te allen tijde goed zichtbaar te zijn.
Figuur 5: Nooduitgang

 

3 - Transportmiddelen

3.1

Verkeer

In en rondom het Convention Centre gelden de algemene regels overeenkomstig de Wegenverkeerswet. Daarnaast gelden de volgende RAI verkeersregels:

Wel
  • de aanwijzingen van de verkeersregelaars dienen te worden opgevolgd;
  • de max. snelheid (figuur 6) binnen het Convention Centre (dus ook in de hallen) is vijf (5) kilometer per uur;
  • op het buitenterrein, de werkterrassen en in de garages van het Convention Centre geldt een max. snelheid van tien (10) kilometer per uur;
  • in een paviljoen of een tent, welke op het buitenterrein wordt neergezet, gelden dezelfde (snelheids)regels als binnen het Convention Centre (max. 5 kilometer per uur);
  • gebruik van een gordel, indien aanwezig, is verplicht;
  • het gebruik van zwaailichten, verlichting en bebording is verplicht indien gebruikgemaakt wordt van de openbare weg of bij het laden en lossen;
  • er dient rechts te worden gereden; verkeer van rechts heeft altijd voorrang, ook voetgangers;
  • alle lichaamsdelen moeten tijdens het rijden van een vervoermiddel binnenboord gehouden worden.
Niet
  • claxonneren is niet toegestaan, behalve bij het naderen van een onoverzichtelijk kruispunt waar ander verkeer aan kan komen. Hier mag ter waarschuwing wel geclaxonneerd worden;
  • het is niet toegestaan om de voor de hulpdiensten aangewezen aanrijroutes op enige wijze te blokkeren;
  • het is niet toegestaan passagiers mee te nemen indien hier geen plaats voor is;
  • het rijden onder invloed van middelen die het reactievermogen (kunnen) beïnvloeden, zoals alcohol, drugs of medicijnen, is niet toegestaan;
  • houd tijdens het rijden rekening met de omgeving, er mag nooit harder gereden worden dan omstandigheden toelaten;
  • het is niet toegestaan om tijdens het rijden afleidende handelingen uit te voeren zoals bellen, social media, portofoon verkeer, lezen van papieren of digitale apparaten en muziekdragers gebruiken.


Figuur 6: Max. snelheid

  • Verkeersregels
    Iedereen dient zich aan de (wettelijke) verkeersregels te houden die rondom het Convention Centre van toepassing zijn.

  • Algemeen
    • Alleen goedgekeurde transportmiddelen (heftruck, elektrische karren, hoogwerker, etc.) voorzien van een CE-markering en geldige keuringssticker, zijn toegestaan in en rondom het Convention Centre. Indien de her-keuringsdatum overschreden is, mag het transportmiddel niet gebruikt worden.
    • Onder de 18 jaar is het besturen van een (elektrische) pompwagen niet toegestaan.
    • Een bestuurder van een transportmiddel dient voldoende opgeleid en onderricht te zijn over de werking. Bij navraag dient het (geldig) certificaat te kunnen worden getoond.

  • Certificaat en rijbewijs voor transportmiddelen (heftruck, elektrische karren, hoogwerker, etc.)
    Iedereen die een transportmiddel bestuurt, moet in het bezit zijn van een geldig certificaat voor het betreffende voertuig (heftruck, elektrische karren, hoogwerker, etc.) en voldoende onderricht zijn over de werking van het transportmiddel. Binnen het Convention Centre en de daarvan deel uitmakende parkeergarages volstaat het geldig certificaat voor het betreffende voertuig (heftruck, elektrische karren en hoogwerker, etc.).

    Op de (RAI-)buitenterreinen geldt dat men naast het geldig certificaat voor het betreffende voertuig (heftruck, elektrische karren, hoogwerker etc.) ook moet beschikken over een geldig rijbewijs.

    Voor het rijden op de openbare weg met landbouwvoertuigen en motorrijtuigen met beperkte snelheid (bv elektrowagens) is een T-Rijbewijs nodig.
    Sinds 2015 is een T-Rijbewijs verplicht voor:
    • Motorvoertuigen met beperkte snelheid (max.25-45 km/u), die op de openbare weg komen (oa heftruck, elektrokar etc.).
    • Motorvoertuigen met beperkte snelheid (max. 25-45 km/u), breder dan 130cm.
    T-Rijbewijs zit automatisch bij B-Rijbewijs behaald vóór 2015.

    Let op: Al het terrein dat zich buiten de slagbomen van de RAI bevind is openbare weg.
    Tot de (RAI-)buitenterreinen worden gerekend, het RAI-voorterrein Europaboulevard, het Congresplein, het Parkplein, de op-/afritten van de parkeergarages P1/P2/P3/P4 en de parkeerterreinen P6, P9, P10, alsmede de fietspaden (incl. de Groene Zoom, langs hal 8, richting Beatrixpark en het gebied Strandzuid/Zuidpool). Daar vallen dus niet onder de garages P1, P2, P3, P7 en werkterrassen P5A en P5B.

  • Parkeren
    Parkeren van auto’s is alleen toegestaan op parkeerplaatsen of op door RAI Amsterdam toegewezen plekken. Het is niet toegestaan auto’s in de Amstelkelder (garage onder de Amstelhal) voor langere tijd te parkeren, alleen voor laden en lossen.

  • Gebruik fietsen
    • Het is niet toegestaan om over de stoep of tegen de rijrichting in te fietsen.
    • Het gebruik van verlichting op de fiets is, indien het donker is, verplicht.
    • Fietsen dienen geïnspecteerd te worden op gebreken; de gebreken dienen voor gebruik te worden verholpen.

3.2

Laden & lossen

  • Laden en lossen moet onder beheerste omstandigheden worden uitgevoerd en alleen bij de daarvoor bestemde aanvoerdeuren.
  • Het gebruik van beschadigde of afgekeurde pallets is niet toegestaan.
  • Het laden en lossen van gevaarlijk opgestapelde pallets is niet toegestaan. Het uitsteken van goederen uit de vrachtwagen tijdens het rijden, is verboden.
  • Tijdens het laden en lossen met een heftruck is het voeren van een zwaailicht verplicht.
  • De goederen mogen niet voor nooddeuren geplaatst worden; deze moeten te allen tijde vrij gehouden worden. Ook de blusmiddelen moeten altijd bereikbaar blijven.
Aanvulling voor werkzaamheden in- en rondom Toneel/Theater:
  • Tijdens het laden / lossen moet een veilige situatie gecreëerd worden. Hierbij moet gedacht worden aan het vastzetten van een ramp en het gebruik van een heftruck bij zware materialen.

3.3

Heftrucks

Indien er gebruik wordt gemaakt van een heftruck moet deze voorzien zijn van lepels van de juiste lengte en geschikt voor het te heffen gewicht. Vóór gebruik dient de heftruck op mankementen te worden gecontroleerd.

  • Heftrucks moeten onder beheerste omstandigheden worden gebruikt; rijden met een slecht opgestapelde last is niet toegestaan. Het is niet toegestaan om een heftruck zwaarder te belasten dan de voorgeschreven maximale werklast.
  • Het is niet toegestaan om, op welke manier dan ook, passagiers mee te nemen.
  • Een bocht mag nooit te snel genomen worden; dit ter voorkoming van het kantelen van de heftruck.
  • Het is verboden om personen via de lepels omhoog te liften of om vanaf de lepels te werken (tenzij vanuit een daarvoor bestemde bak wordt gewerkt).
  • Het is verboden om onder de lepels te werken of door te lopen.
  • Tijdens het rijden in de hallen is het verplicht om een zwaailicht aan te hebben; dit verhoogt de zichtbaarheid.
  • Heftrucks, door gas aangedreven, dienen bij langdurige parkeertijd buiten te worden geparkeerd.
  • Het gebruik van de gordel is verplicht, tenzij het een heftruck met gesloten kooi betreft.
  • Het dragen van relevante persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals in hoofdstuk 4 omschreven, is verplicht. Indien het zwaailicht brandt, is ook op een heftruck de helm plicht van toepassing. Bij het rijden met een opgestapelde lading dient stapvoets te worden gereden.
  • Rijdt achteruit indien de lading het zicht naar voren blokkeert.
  • Tijdens het rijden dienen de lepels laag gehouden worden. De maximum hoogte van de lepels tijdens het rijden is vijftien (15) centimeter boven de grond.
  • Het is niet toegestaan om met heftrucks met dieselmotoren binnen het Convention Centre te rijden. De enige uitzondering op deze regel is bij een lastvermogen van meer dan vier (4) ton. In dat geval dient de heftruck in ieder geval voorzien te zijn van een deugdelijk roetfilter.
  • Indien op de openbare weg gereden wordt, moet de heftruck uitgerust zijn met compleet werkende verlichting en de juiste bebording.
  • Het opladen van de accu is alleen toegestaan op de door de Technische Dienst goedgekeurde en aangewezen locatie.
  • Het bijvullen van accu’s is alleen toegestaan op de daarvoor bestemde vullocaties (informatie hierover is te verkrijgen bij de Technische Dienst).
  • Morsingen dienen te worden voorkomen en zo nodig te worden opgeruimd.
Het gebruik van een werkbak is toegestaan als voldoet
  • Voorzien is van een geldige CE-keuring en een geldige keuringsticker
  • Jaarlijks hooguit incidenteel plaatsvinden
  • Niet langer dan vier uur per keer
  • Alleen toegestaan op plaatsen die moeilijk bereikbaar zijn
  • Als de hijsmachine de werkbak meer dan 3 m boven de grond kan heffen, moet er een EU-CBI typecertificaat afgegeven zijn
  • Andere (hef)middelen niet mogelijk zijn om de plaatsen te bereiken
De verantwoordelijke manager gaat akkoord met het gebruik van de werkbak.

3.4

Hoogwerkers

Onder hoogwerkers wordt verstaan: schaarhoogwerkers, Geni hoogwerkers, masthoogwerkers, telescoop-hoogwerkers en knikarm hoogwerkers.

  • Voordat een hoogwerker in gebruik wordt genomen, dienen alle beveiligingsvoorzieningen gecontroleerd te worden. Geconstateerde gebreken dienen te worden verholpen voordat de hoogwerker gebruikt wordt.
  • Bij werkzaamheden met schaarhoogwerker en Geni hoogwerkers, waarbij het bovenlichaam binnen de werkbak blijft, hoeft men niet aangelijnd te zijn. Deze werkbak dient minimaal 110cm hoog te zijn. RAI adviseert echter wel om aangelijnd te werken.
  • Voor alle overige type hoogwerkers geldt dat het dragen van (goedgekeurde) valbeveiliging verplicht is.
  • Het is verboden een hoogwerker in uitgeschoven positie te verlaten, een hoogwerker dient op de grond te worden verlaten.
  • Bij windkracht zes (6) of hoger is het verboden om met een hoogwerker in de buitenlucht te werken.
  • Een hoogwerker dient altijd op een vlakke ondergrond opgesteld te worden. Indien de hoogwerker voorzien is van stempels, dienen deze op de juiste manier gebruikt te worden.
  • Personen in de werkbakken dienen met beide benen in de werkbak te blijven staan. Het is verboden de vloer van de werkbak te verhogen. Het staan op de (tussen)leuningen is verboden.
  • Het is niet toegestaan om materialen buiten de werkbak te laten uitsteken.
  • Een hoogwerker is niet bestemd voor het verrichten van hijswerkzaamheden.
  • Het verplaatsen van een hoogwerker is alleen toegestaan met ingetrokken giek en er dient stapvoets te worden gereden. Laat eventueel iemand vooruitlopen om te helpen.
  • Diesel aangedreven hoogwerkers dienen voorzien te zijn van een deugdelijk roetfilter. Het gebruik van hybride hoogwerkers heeft de voorkeur boven diesel aangedreven hoogwerkers.

Genie

Schaarlift

knikarmhoogwerkers

Telescoop

3.5

(Elektrische) pompwagens

  • Het is verboden om tijdens het besturen van de pompwagen erop te staan of te steppen. Verder is het verboden om personen te vervoeren op de (elektrische) pompwagens.
  • Elektrische pompwagens die voorzien zijn van een plateau, mogen geen passagiers vervoeren.
  • Het is niet toegestaan om een slecht opgestapelde lading te vervoeren.
  • Opladen van de accu is alleen toegestaan op de door de Technische dienst aangewezen positie. Het bijvullen van accu’s is alleen toegestaan op de daarvoor bestemde vulpunten (inlichtingen bij de Technische Dienst). Morsingen dienen te worden voorkomen en zo nodig te worden opgeruimd.

3.6

(Elektrische) karren

Onder elektrische karren vallen alle vervoer- en hulpmiddelen die door middel van elektriciteit voortbewegen.

  • Het rijden met een kar die een slecht opgestapelde lading bevat, is niet toegestaan.
  • Binnen en buiten het Convention Centre dienen de eerdergenoemde snelheden aangehouden te worden.
  • Het is niet toegestaan om passagiers mee te nemen, tenzij het voertuig is voorzien van een passagiersstoel en de passagier daarop zit.
  • Het gebruik van de gordel, indien aanwezig, is verplicht.
  • De handrem dient te worden gebruikt, indien aanwezig, wanneer de kar niet meer in gebruik is.
  • Opladen van de accu is alleen toegestaan op de door de Technische Dienst aangewezen locatie.
  • Het bijvullen van accu’s is alleen toegestaan op de daarvoor bestemde vulpunten (inlichtingen bij de Technische dienst).
  • Morsingen dienen te worden voorkomen en zo nodig te worden opgeruimd.

3.7

Uitlaatgassen in de hallen en besloten ruimten

  • Indien een voertuig voor werkzaamheden in de hal aanwezig is, dan moet deze direct na de werkzaamheden weer uit de hallen gereden worden.
  • Tijdens werkzaamheden in de hallen is het niet toegestaan het voertuig stationair te laten draaien. Mocht dit noodzakelijk zijn, dan dient er eerst overleg te worden gepleegd met de Event Manager.
  • Er dient te worden gelost buiten de hallen, bij uitzondering is het toegestaan om in de hallen te lossen. Dit dient in overleg met de Event Manager gedaan te worden.

3.8

Maatregelen dieselemissie

Conform de Arbo wet- en regelgeving dient bekeken te worden of een dieselmotor vervangen kan worden door een ander type aandrijving, zoals een LPG- of elektrische aandrijving. Dit is in elk geval verplicht voor heftrucks die binnen gebruikt worden en minder dan 4 ton kunnen heffen.

Bij dieselmotor aangedreven arbeidsmiddelen waarvoor vervanging technisch nog niet mogelijk is, moeten voorzieningen zijn getroffen om de blootstelling aan dieselmotorenemissie (DME) te voorkomen of te beperken tot een door de werkgever te stellen grenswaarde op een zo laag mogelijk niveau. Aan deze verplichting kan de werkgever voldoen door:

  • Directe afvoer van DME via een directe aansluiting op de uitlaat naar een veilige plek buiten de omsloten ruimte;
  • Aanbrengen van een adequate roetfilter, voor de mate van reductie via een roetfilter;
  • Roetfilters met een gravimetrisch afvangrendement van ten minste 70%;
  • Inzet/aanschaf van vrachtwagens met Euronorm-4- of -5-dieselmotoren;
  • Zorg voor voldoende ventilatie, mogelijk door het laten openen van ventilatie openingen in overleg met de Technische Dienst.

 

4 - Persoonlijke bescherimingsmiddelen

Collectieve bescherming heeft de voorkeur boven individuele persoonlijke bescherming. Onder collectieve bescherming wordt verstaan: bescherming geldend voor meerdere personen.

De werkgever dient voorlichting te geven over de gevaren op de werkvloer en over het doel, de werking en de wijze waarop de persoonlijke beschermingsmiddelen dienen te worden gedragen. Indien er in de veiligheidsinstructie extra beschermingsmiddelen worden aangegeven, is iedereen verplicht deze te dragen. Bij het dragen van meer dan één persoonlijk beschermingsmiddel is het noodzakelijk dat deze op elkaar worden afgestemd.

Persoonlijke beschermingsmiddelen worden slechts voor de beoogde doeleinden en overeenkomstig de gebruiksaanwijzing gebruikt. De veiligheidsinstructies worden door middel van pictogrammen aangegeven. Betekenissen van de pictogrammen worden verder uitgelegd in de Bijlage 9.3 van dit handboek - Betekenis pictogrammen.

Werkgevers zorgen ervoor dat de werknemers en derden die ingehuurd of anderszins ingeschakeld worden, doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s alsmede over de maatregelen die dienen te worden genomen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.

4.1

Valbeveiliging

Iedereen die op een hoogte boven de tweeënhalve meter (2,5 m) werkt of op een hoogte waarbij vallen een risico in houdt, is verplicht valbeveiliging te dragen. Onder valbeveiliging wordt verstaan: een harnas, een haak en een verbindingslijn met valbeveiligingsmechanisme die de val van de werknemer remt of blokkeert.

  • Valbeveiliging dient te zijn voorzien van een CE-keurmerk en dient minimaal aan de EN 361 eisen te voldoen. De haak dient aan een stevig en vast punt te worden bevestigd en een minimale kracht van 1000 kg kunnen weerstaan. De valbeveiliging dient minimaal één (1) keer per jaar gekeurd te zijn. Dit moet zichtbaar en aantoonbaar zijn. Goedgekeurde valbeveiliging dient beschikbaar gesteld te worden door de werkgever aan de werknemers. Vóór het gebruik van de valbeveiliging dient deze door de gebruiker gecontroleerd te worden.
  • Na een val dient de valbeveiliging opnieuw te worden gekeurd.

4.2

Schoeisel en kleding

  1. Schoeisel
    Tijdens de opbouw- en afbraakperiode in de hallen, zalen en lounges, is het dragen van veiligheidsschoenen verplicht. Tijdens deze perioden worden overige passanten ten strengste geadviseerd om niet door de hallen te lopen (tenzij men veiligheidsschoenen draagt). Op advies van de afdeling Safety & Security kan hier van afgeweken worden.
    Veiligheidsschoenen dienen te voldoen aan de EN-ISO 20345 norm en moeten voorzien zijn van een CE-keurmerk. Tijdens opbouw en afbraak worden veiligheidsschoenen klasse S3 of hoger aanbevolen. De schoenen dienen onderhouden en schoongehouden te worden.
  2. Kleding
    • Beschermende kleding dient te voldoen aan de eisen van de norm EN 340. De (beschermende) kleding dient ergonomisch (comfortabel) en goed passend te zijn.
    • Er dient kleding beschikbaar te worden gesteld tegen warme of koude weersomstandigheden.
    • Het dragen van een reflecterende jas wordt geadviseerd voor werkzaamheden in de garages en op de buitenterreinen rondom het Convention Centre.
    • Het dragen van beschermende kleding tijdens werkzaamheden met gevaarlijke stoffen is verplicht. Onder werkzaamheden met gevaarlijke stoffen wordt verstaan: werken met de spoelmachine, werkzaamheden bij het acculaadstation en werken met open vuur.
    • Bij vuurgevaarlijke werkzaamheden is het niet toegestaan om werkzaamheden te verrichten in een korte broek.
    • De mouwen mogen geen manchetten of mouwsluitingen hebben bij werkzaamheden met draaiende machinedelen.
    • Werkkleding voor elektromonteurs mag niet voorzien zijn van metalen sluitingen of ritsen.
    • Kleding dient aangepast te worden aan de weersomstandigheden.
  3. Werkhandschoenen
    Werkhandschoenen dienen een CE-markering te hebben.
    • Handschoenen categorie I: bescherming tegen minimale risico’s (tuinhandschoenen, huishandschoenen etc.).
    • Handschoenen categorie II: bescherming tegen middelzware risico’s (werken met ruwe voorwerpen, gereedschappen etc.).
    • Handschoenen categorie III: bescherming tegen zeer ernstige risico’s met kans op dodelijk of blijvend letsel (chemicaliën, temperaturen boven eenhonderd (100° Celcius etc.). Het dragen van handschoenen bij werkzaamheden met draaiende delen is verboden.

4.3

Gehoorbescherming

De werkgever is verplicht de gehoorbescherming aan de werknemers ter beschikking te stellen en instructies te geven over het gebruik ervan. Verder dient de werkgever de werknemers voor te lichten over de mogelijke gevaren van lawaai.

  • Onder gehoorbescherming wordt verstaan: inwendige gehoorbescherming (oordopjes, oorpluggen en otoplastieken) en uitwendige gehoorbescherming (gehoorkappen). Otoplastieken hebben de voorkeur bij regelmatig verblijf in ruimten met veel lawaai.
  • Bij een geluidsniveau tussen de 80-85 dB is het dragen van gehoorbescherming aanbevolen. Onder de 80 dB kan het wenselijk zijn gehoorbescherming te dragen.Bij een geluidsniveau van 85 dB en meer is het dragen van gehoorbescherming verplicht, deze dient door de werkgever verstrekt te worden.
  • Bij hard lawaai kan het zijn dat oorproppen of watjes niet voldoende demping bieden, neemt u de maximale demping van de beschermingsmiddelen in acht.

Aanvulling voor werkzaamheden in- en rondom toneel/theater:
De bezoekende geluidstechnicus zal de aanwezigen waarschuwen alvorens over te gaan tot testen op luid niveau.

4.4

Hoofdbescherming

Onder hoofdbescherming wordt verstaan: het dragen van een industriële helm. Een helm dient te voldoen aan de EN 397 norm en moet voorzien zijn van een CE-markering. Een haarnetje of haarmuts (bij werkzaamheden in de keuken) dient aan de HACCP eisen te voldoen.

  • Indien er gevaar is van vallende voorwerpen, is het dragen van een veiligheidshelm verplicht.
  • In de catering dient te allen tijde, conform de HACCP-regels, een haarnetje of een haarmuts gedragen te worden. Een haarnetje dient niet hergebruikt te worden.Vóór aanvang van werkzaamheden dient een helm te worden geïnspecteerd op gebreken en naar de houdbaarheidsdatum gekeken te worden. Indien deze datum overschreden is, mag de helm niet gebruikt worden, omdat de helm dan niet genoeg bescherming meer kan bieden. Nadat een helm is getroffen door een voorwerp, mag deze niet meer gebruikt worden en moet vervangen worden.
  • Een stootpet is geen veiligheidshelm, beschermt niet tegen vallend materiaal en is niet toegelaten.

4.5

Gezichtsbescherming

  1. Veiligheidsbril: het is verplicht een veiligheidsbril te dragen bij werkzaamheden die een gevaar voor de ogen opleveren, zoals het werken met gevaarlijke stoffen of werkzaamheden waarbij rondvliegende deeltjes voorkomen. Een veiligheidsbril dient een CE-markering te hebben.
  2. Gelaatsbescherming: wanneer een veiligheidsbril niet genoeg bescherming voor het hoofd biedt, dient er gelaatsbescherming gedragen te worden. Dit beschermt niet tegen stofdeeltjes of gassen.
  3. Adembescherming: deze is verplicht indien gewerkt wordt in een omgeving waar de ventilatie niet goed is, wanneer met gevaarlijke dampen of stoffen (die gassen kunnen produceren) wordt gewerkt of wanneer stoffen vrijkomen (bijvoorbeeld houtstof of fijnstof). Onder adembescherming wordt onder andere verstaan: een stofkap of een half gelaatsmasker met passende filters.
  4. Lasbescherming: bij laswerkzaamheden is het verplicht om lasbescherming te dragen. Vóór aanvang van de werkzaamheden dient de lasbescherming op gebreken te worden gecontroleerd. Geconstateerde gebreken dienen eerst te worden verholpen. De lasbescherming dient te worden aangepast aan het type laswerkzaamheden zoals, elektrisch, MIG/MAG of autogeen.

4.6

Onderhoud persoonlijke beschermingsmiddelen

Persoonlijke beschermingsmiddelen dienen voor elk gebruik gecontroleerd te worden op gebreken. Gevonden gebreken dienen vóór aanvang van de werkzaamheden verholpen te zijn. Indien de gebreken niet te verholpen zijn, mag niet met deze persoonlijke beschermingsmiddelen gewerkt worden. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden jaarlijks gekeurd. Een markering met de volgende keuringsdatum is op het middel aangebracht.

 

5 - Standbouw

Een uitgebreide beschrijving over het ontwerp en dergelijke is te vinden in het accommodatiereglement.

  • Stands (arbeidsplaatsen) dienen veilig toegankelijk te zijn en veilig te kunnen worden verlaten.
  • Het is verplicht om bij vuurgevaarlijke werkzaamheden blusmiddelen bij de hand te houden.
  • Het is verplicht brandbare delen op een stand af te schermen.
  • Het aansluiten van stands op het elektriciteitsnet van het Convention Centre (spanning) is opgedragen aan een erkend installateur van RAI Amsterdam. Andere energieopwekking is niet toegestaan. Ongeacht welke installateur is ingeschakeld, moeten de elektrische inspecties op de stand(s) worden gekeurd door de erkend installateur van het Convention Centre. De manager TD van RAI Amsterdam is verantwoordelijk voor het elektriciteitsnet.

5.1

Transportroutes en gangpaden

Transportroutes dienen voldoende breed en vrij van obstakels te zijn. Alle transport- en (gang)paden dienen zo veel mogelijk vrij te worden gehouden van spullen en afval. Indien er werkzaamheden aan de stand zijn, zoals het leggen van een vloer, en er geen ruimte is voor opslag op de arbeidsvloer, is het toegestaan om de spullen tijdelijk op te slaan in een gangpad. Dit geldt alleen voor spullen die bestemd zijn voor de werkzaamheden die op dat moment uitgevoerd worden. De spullen dienen zo snel mogelijk weer te worden verwijderd. Het verdient de voorkeur om de spullen buiten de hallen op te slaan en met heftrucks naar binnen te laten rijden.

RAI-toezichthouders zijn bevoegd de spullen te (laten) verwijderen indien er geen gehoor wordt gegeven aan de aanwijzingen die gegeven worden. Het blokkeren van blusmiddelen, nooddeuren, nooddouches en andere veiligheidsvoorzieningen is ten strengste verboden.

5.2

Werken met (elektrisch) gereedschap

  • Er mag alleen CE-gekeurde en goed onderhouden gereedschap worden gebruikt. Elektrisch gereedschap dient aan de eisen te voldoen.
  • Ter voorkoming van letsel of verwondingen is het dragen van ringen, piercings, horloges, armbanden of halskettingen tijdens werkzaamheden met bewegende delen, niet gewenst. Bij werkzaamheden met draaiende delen is het dragen van sieraden en loshangende kleding sowieso niet toegestaan.
  • Vóór gebruik dient een controle aan het (elektrisch) gereedschap te worden uitgevoerd. Het gebruik van beschadigd (elektrisch) gereedschap is verboden.
  • Wanneer niet meer met elektrisch gereedschap wordt gewerkt, is men verplicht om apparaten volledig uit te schakelen; dit geldt ook tijdens (rust)pauzes.
  • Het gereedschap dient zodanig achtergelaten te worden, dat het niet zonder meer door andere (onbevoegde) personen in werking gesteld kan worden.
  • Bij het gebruik van elektrisch gereedschap dient voor een voldoende belichte en stabiele standplaats te worden gezorgd.
  • Het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals beschreven in hoofdstuk 4 (Persoonlijke beschermingsmiddelen) van dit handboek, is verplicht.
  • Gereedschap dient te worden gebruikt waarvoor het bedoeld is.
  • Arbeidsmiddelen moeten periodiek gekeurd zijn. De her-keuringsdatum moet zichtbaar aanwezig zijn op het arbeidsmiddel. Op verzoek moet het laatste keuringscertificaat getoond kunnen worden.

5.2.1

Verbod beveiligingen weg te nemen

Het is verboden om beveiligingen aangebracht op machines en gereedschap uit te schakelen of te verwijderen. Het is ten strengste verboden gebruik te maken van een machine of gereedschap indien er geen beveiliging meer aanwezig is of indien de beveiliging beschadigd is.

5.3

Elektra

Het is ten strengste verboden om werkzaamheden, waar elektrische spanning op staat, uit te voeren. Werkzaamheden met elektra mogen alleen uitgevoerd worden door een NEN3140 vakbekwaam persoon. Persoonlijke beschermingsmiddelen dienen te allen tijde te worden gebruikt, zoals een helm met gelaatsscherm, rubberen handschoenen en onbrandbare kleding. Alle installaties dienen te voldoen aan de NEN-1010 eisen.

  1. Vóór aanvang van de werkzaamheden met elektra dient/dienen:
    1. installaties of apparaten, waar aan wordt gewerkt, te worden uitgeschakeld;
    2. de installatie te worden vergrendeld door middel van sloten; (lock out – tag out systeem);
    3. te worden vastgesteld dat alle apparaten spanningsloos zijn; het gebruik van een spanningszoeker of een inductie pen voor controle zijn niet toegestaan; Er dient een tweepolig aanwijsinstrument (Duspol) te worden gebruikt conform de richtlijnen van NEN3140;
    4. een bordje of een magneetstrip aan de hoofdschakelaar te worden gehangen, daarop dient duidelijk te worden vermeld dat er niet in- of uitgeschakeld mag worden, de datum, de naam van het evenement en wat de werkzaamheden zijn (lock out – tag out systeem);
    5. mespatronen te worden verwijderd en meegenomen indien er geen spanning gevoerd mag worden. Deze mogen alleen worden verwijderd door een bevoegd (opgeleid) persoon;
    6. notities gemaakt te worden in de schakellijsten en schakelboeken van de voedingsmonteurs;
    7. onder spanning staande delen te worden afgedekt met isolatiemateriaal.
  2. Voordat er een installatie ingeschakeld wordt dient/ dienen:
    • de werkzaamheden beëindigd of onderbroken te zijn;
    • tijdelijke aard- of kortsluitverbindingen te zijn verwijderd;
    • de scheider eerst te worden ontgrendeld;
    • tijdelijk verwijderde beveiligingstoestellen weer te zijn aangebracht;
    • tijdelijk verwijderde beschermingen tegen directe aanrakingen weer te zijn aangebracht;
    • gecontroleerd worden of de installatie als veilig kan worden beschouwd.
    Het inschakelen van een installatie dient te geschieden door een opgeleid Vakbekwaam persoon op aanwijzing van de installatie verantwoordelijke.
  3. Storing zoeken:
    Het zoeken van een elektrische storing dient te geschieden door een opgeleid Vakbekwaam persoon. Overige spanning voerende delen dienen te worden afgedekt met isolatiemateriaal en er dienen waarschuwingsborden te worden geplaatst. Het gebruik van dubbel geïsoleerd gereedschap en elektrotechnische PBM’s is verplicht.

5.4

Afdichten vloergaten

Het is verplicht om vloergaten af te dichten indien er geen gebruik van wordt gemaakt. Uit de vloergaten kunnen voor een beurs waterleidingen, elektra of ICT bekabeling steken. Ter verduidelijking is het wenselijk om de vloergaten te markeren.

5.5

Orde, netheid en hygiëne

Werkplekken dienen ingericht te zijn volgens ergonomische beginselen. Voor een goede hygiëne dient de werkplek zo veel mogelijk vrij van stof te zijn en zover de veiligheid van de arbeidsplaats dat vereist, ordelijk gehouden te worden.

  • Kabels of snoeren dienen zo veel mogelijk te worden weggewerkt om struikelen te voorkomen. Door de kabels of snoeren af te plakken, ze op te hangen of er een antislipmat overheen te leggen wordt de veiligheid verbeterd; daarom stelt RAI Amsterdam dit verplicht. Het is verplicht om afval, ontstaan bij werkzaamheden, gescheiden af te voeren. Het afval kan worden weggegooid in op de Webshop bestelde containers van Icova of in de vuilniszakken van RAI Amsterdam. Het gebruik van eigen vuilniszakken is niet toegestaan; deze worden niet door RAI Amsterdam opgehaald.

5.6

Goede werkomstandigheden

  • De plek waar de werkzaamheden plaatsvinden, dient voldoende verlicht te zijn.
  • Er dient voldoende drinken op de werkplek aanwezig te zijn om op te warmen of af te koelen.
  • Bij voorkeur dient er een ruimte aanwezig te zijn waar opgewarmd of afgekoeld kan worden.
  • Er dient voldoende te worden geventileerd op de werkplekken om ervoor te zorgen dat er voldoende niet-verontreinigde lucht aanwezig is.

5.7

Fysieke belasting

De werkplek en het uit te voeren werk dient zodanig georganiseerd te worden, dat de fysieke belasting zo min mogelijk gevaren met zich meebrengt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer en omstanders.

De methode, welke hiervoor als leidraad is genomen, is de NIOSH-methode. Deze meetmethode bepaalt, hoeveel een werknemer per keer mag tillen. Voor duwen en trekken, waarbij lasten lopend worden verplaatst, geldt:

  • Max. drieëntwintig kilogram (23 kg) per persoon voor tillen en dragen. Lasten zwaarder dan drieëntwintig kilogram (23 kg) dienen met een hulpmiddel te worden getild.
  • Max. dertig kilogram (30 kg) per persoon duwen of trekken voor het op gang brengen van een stilstaande last.
  • Max. twintig kilogram (20 kg) per persoon duwen of trekken voor het in gang houden van een bewegende last.
De volgende richtlijnen zijn van toepassing bij het tillen, dragen, duwen of trekken van lasten:
  • Tillen dient te gebeuren vanuit de benen met een rechte rug en de last moet zo dicht mogelijk tegen het lichaam aan gehouden worden.
  • Werkhoudingen dienen regelmatig afgewisseld te worden om RSI te voorkomen.
  • Langdurige geknielde, scheve of gedraaide werkhoudingen dienen te worden vermeden.

5.8

Verplicht aanlijnen

Rondom opbouw en afbraak bij steiger- en tribunebouwwerkzaamheden geldt specifiek een tweetal voorschriften:

  • verplicht gebruik van een goedgekeurd harnas en aanlijning indien de medewerker hoger dan tweeënhalve meter (2,5 m) bezig is met tribune- of steigerbouw en zich op anderhalve meter (1,5 m) van de rand van de tribune of steiger bevindt. Dit is in lijn met de Nederlandse wetgeving, artikel 3.16 Arbobesluit (het voorkomen van valgevaar)
  • verplicht dragen van een goedgekeurde veiligheidshelm tijdens opbouw of afbraak indien de medewerker zich op of onder de onafgemaakte tribune of steiger begeeft.

5.9

Verhoogde vloeren

Het gebruik van vlonders wordt aangeraden bij stands met water- en gasleidingen en/of veel elektrische bedrading over de vloer (de standbouwer kan hierbij adviseren). Bij het gebruik van vlonders in de stand moet rekening worden gehouden, dat de zijkanten bij voorkeur moeten zijn gesloten en op nette wijze zijn afgewerkt en de vloer dient binnen de begrenzingslijnen van de stand te worden gelegd.

 

6 - Werken op hoogte / arbeidsmiddelen

6.1

Werken op hoogte

Onder werken op hoogte wordt verstaan: het werken op een steiger, etagebouw (tribunebouw) of werken op het dak.

  1. Steiger
    • Leuningen en hekwerk die minstens 1 m boven het werkvlak zijn aangebracht.
    • Het steigermateriaal van een steiger dient van goede kwaliteit te zijn en dient te voldoen aan de eisen van NEN-EN 12811-1. Indien steigers binnen de hallen hoger dan twaalf meter (12 m) worden gebouwd, dient er geschoord te worden. De steiger dient opgebouwd te worden volgens de eisen van NEN-EN 1298.
    • Het is niet toegestaan om rolsteigers te verplaatsen indien er materiaal of personen op de steiger aanwezig is/zijn. Een rolsteiger mag alleen verplaatst worden indien de hoogte minder is dan acht meter (8 m).
    • Een steiger dient te worden opgesteld op een vlakke en goed dragende ondergrond. Het gebruik van stabilisatoren is verplicht.
    • Indien met spanning gewerkt wordt, dient de steiger geaard te worden.
    • Werkvloeren van steigers en tijdens etagebouw moeten volledig dicht zijn en rondom voorzien zijn van kantplanken (minimaal tien centimeter (10 cm) hoog). Op één meter (1 m) hoogte boven de werkvloer dient een leuning geplaatst te worden en op vijftig centimeter (50 cm) hoogte boven de werkvloer dient een tussenleuning te worden gemonteerd.
    • Het is verboden steigers zwaarder te belasten dan de maximale belasting waarvoor ze bestemd zijn.
    • De maximale belasting staat op ooghoogte aangegeven op de steiger.
    • Materialen op een steiger mogen niet hoger dan vijfenvijftig centimeter (55 cm) worden opgestapeld; indien dit wel het geval is, dienen extra leuningen te worden geplaatst.
    • Het werkgebied van een steiger dient te worden gemarkeerd om aanrijdgevaar te voorkomen en om te voorkomen dat personen door vallende voorwerpen getroffen kunnen worden.

    Rondom opbouw en afbraak bij steiger- en tribunebouwwerkzaamheden geldt specifiek een tweetal voorschriften:

    • verplicht gebruik van een goedgekeurd harnas en aanlijning indien de medewerker hoger dan tweeënhalve meter (2,5 m) bezig is met tribune- of steigerbouw en zich op anderhalve meter (1,5 m) van de rand van de tribune of steiger bevindt. Dit is in lijn met de Nederlandse wetgeving, artikel 3.16 Arbobesluit (het voorkomen van valgevaar);
    • verplicht dragen van een goedgekeurde veiligheidshelm tijdens opbouw of afbraak indien de medewerker zich op of onder de onafgemaakte tribune of steiger begeeft.
  2. Keuringen
    De gebruiker van een steiger dient in het bezit te zijn van een keuringscertificaat. Deze is te allen tijde opvraagbaar door de handhaver. Vóór gebruik moet een steiger worden geïnspecteerd en goedgekeurd. Dit dient te worden gedaan door een persoon die in het bezit is van het certificaat steigerbouwer B of een gelijkwaardig diploma (dit geldt niet bij rolsteigers). Indien de steiger goedgekeurd is, moet er een groen label met datum aan de steiger gehangen worden. Bij wijzigingen aan de steiger dienen eerst vervolginspecties uitgevoerd te worden.
  3. Gebruik
    Bij rolsteigers dienen de wielen vóór aanvang van de werkzaamheden te worden geblokkeerd. De steiger dient op de juiste manier beklommen te worden (aan de binnenkant). Er mag niet van verhogingen gewerkt worden die op de steiger geplaatst zijn, zoals een trap. Het is verboden om werkzaamheden uit te voeren op een steiger die reeds gedeeltelijk is gesloopt.

6.2

Ladders en trappen

Algemeen

  • Een ladder of trap dient te voldoen aan de geldende normen (zoals NEN 2484 of EN131) en voorzien te zijn van geldige keuringssticker.
  • De sporten op een ladder of trap dienen te zijn voorzien van een antislipinrichting.
  • Werken op een ladder of trap is alleen toegestaan indien het gebruik van andere arbeidsmiddelen niet mogelijk is.
  • Voor repetitief werk dient gebruikgemaakt te worden van een steiger of hoogwerker.
  • Bij het werken boven een valhoogte van tweeënhalve meter (2,5 m) heeft een ladder of trap niet de voorkeur. Een ladder mag tot een maximale hoogte van tien meter (10 m) worden gebruikt.
  • De toegang tot een ladder of trap dient te allen tijde vrij gehouden worden.
  • Indien nodig, dient de plek rondom de ladder of trap gemarkeerd te worden.
  • Meerdelige ladders of schuifladders worden zodanig gebruikt dat de verschillende delen niet ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven.
  • Borg ladders tegen wegschuiven.

Keuringen
Vóór gebruik dient een ladder of trap geïnspecteerd te worden op gebreken. Indien er gebreken geconstateerd zijn, de her-keuringsdatum is verstreken en/of de sporten vervuild zijn, is het niet toegestaan de trap of ladder te gebruiken. Ladders of trappen dienen minimaal één (1) keer per jaar gekeurd te worden; de volgende keuringsdatum dient op de ladder of trap (leesbaar) te worden aangegeven.

Opstelling

  • Stel een ladder of trap nooit voor een deur op. Indien het niet anders kan, dient de deur vergrendeld te worden.
  • Verrolbare ladders of trappen moeten worden vastgezet voordat zij worden betreden.
  • Ladders en trappen worden zodanig geplaatst, dat de stabiliteit tijdens het gebruik is gewaarborgd.
  • Een ladder dient onder een hoek van ongeveer vijfenzeventig graden (75°) te worden opgesteld.
  • Er moet voorkomen worden dat de bovenkant of onderkant kan wegglijden, voor het verhogen van de veiligheid is het wenselijk de trap of ladder vast te maken met een touw, band of ketting.
  • Een ladder dient minimaal één meter (1 m) boven de te betreden werkvloer uit te steken. Bij het afstappen van de ladder op hoogte moet er een deugdelijke steun zijn.
  • De trap of ladder moet op de juiste manier geplaatst worden, dus niet ondersteboven of achterstevoren, en op een vlakke ondergrond.

Gebruik ladder of trap

  • Gebruik van een trap of ladder is niet toegestaan indien de gebruiker schoenen met vervuilde of gladde zolen aan heeft.
  • Het is niet toegestaan werkzaamheden buiten de reikwijdte te verrichten, Onder reikwijdte wordt verstaan: een armlengte.
  • De kracht tijdens werkzaamheden mag maximaal 10 kg bedragen.
  • Gereedschap dient met touwen of met een gereedschapsgordel omhoog te worden gebracht.
  • Het gebruik van een ladder of trap is alleen toegestaan indien de weersomstandigheden dit toelaten.
  • Het gebruik van een ladder of trap is buiten niet toegestaan bij windkracht zes (6) of hoger.
  • Het is verboden een ladder of trap te verplaatsen terwijl de gebruiker zich nog op de ladder of trap bevindt.

6.3

Rigging

  • Het dragen van (goedgekeurde) valbeveiliging bij werkzaamheden boven de tweeënhalve (2,5 m) is verplicht. Bij hoogwerker werkzaamheden bij betreden van de hoogwerker.
  • Het dragen van een veiligheidshelm is verplicht bij werken op hoogte (incl. riggen).

Voor alle overige geldende regels inzake het riggen verwijzen wij naar het handboek Rigging in de RAI - Richtlijnen voor Riggers.

 

7 - Gevaarlijke stoffen en milieu

Gevaarlijke stoffen zijn te herkennen aan de symbolen op de etiketten van de verpakking. Deze symbolen geven bijvoorbeeld aan of een stof licht ontvlambaar, giftig, irriterend, corrosief of bijtend is. Ook zijn veelal (op veiligheidsbladen) R-(Risks) en S-(Safety) zinnen weergeven. R-zinnen geven bijzondere gevaren aan en S-zinnen geven veiligheidsaanbevelingen aan. In het algemeen verstaan we onder een gevaarlijke stof een stof die kan leiden tot gezondheidsschade bij iedereen die op de werkplek met deze stof in aanraking komt.

Verpakkingen van gevaarlijke stoffen dienen voorzien te zijn van gevarenetiketten conform CLP-verordening. Wanneer een etiket ontbreekt op de verpakking van het product mag dit niet gebruikt worden. Naast een etiket dient er ook een Veiligheidsinformatieblad (VIB of MSDS) aanwezig te zijn. Oude verpakkingen mogen niet hergebruikt worden.

Het gebruik van cytostatica, carcinogene en reprotoxische stoffen binnen de RAI dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Dit geldt ook voor verdachte stoffen. Er wordt geadviseerd om alternatieve producten te gebruiken, welke Arbo- en milieuvriendelijk zijn.

7.1

Werken met gevaarlijke stoffen

  • Vóór aanvang van de werkzaamheden met gevaarlijke stoffen dient RAI Amsterdam hierover geïnformeerd te worden.
  • Vóór aanvang van de werkzaamheden met gevaarlijke stoffen dient de werkgever de werknemer te informeren over: de risico’s van de betreffende stof(fen), de te volgen procedures en de te nemen veiligheidsmaatregelen, het gebruik van de vereiste persoonlijke beschermingsmiddelen, procedures en maatregelen bij ongevallen en brand (inclusief het gebruik van blusmiddelen) en de afvalbehandeling, overeenkomstig artikel 8 Arbeidsomstandighedenwet.
  • Het is ten strengste verboden om te roken of open vuur te hebben indien wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen.
  • In geval van gevaarlijke stoffen dient in eerste instantie zoveel mogelijk aan collectieve preventie gedaan te worden. Collectieve preventie houdt onder andere in:
    • gebruik van gereedschap met afzuiging, afzuiging van de gevaarlijke stoffen door middel van een afzuigkap;
    • zorgen voor voldoende ventilatie, indien de weersomstandigheden dit toelaten;
    • de werkplek regelmatig schoonmaken.
  • Een veiligheidsblad is verplicht voor alle gevaarlijke stoffen en preparaten (mengsels van stoffen). Bevat een chemisch product meer dan 1% gevaarlijke stof(fen), dan moet er voor dat product een veiligheidsblad zijn.
  • Indien collectieve preventie niet genoeg is, dienen persoonlijke beschermingsmiddelen te worden gedragen zoals in hoofdstuk 4 is beschreven.
  • Het is niet toegestaan om jeugdige werknemers tot 18 jaar met gevaarlijke stoffen te laten werken.
  • Voor het aanbieden van gevaarlijke stoffen (ook voor emmers met latex, verf kwasten, frituurolie etc.) dient men contact op te nemen met onze interne partner Renewi Icova (Environmental Services) 020 549 31 22.

7.2

Opslag gevaarlijke stoffen

  • Het is ten strengste verboden in de buurt van opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen te roken of enige vorm van open vuur te creëren.
  • Het is niet toegestaan om enige vorm van vuurwerk in het Convention Centre op te slaan of mee te nemen, uitgezonderd indien schriftelijk een vergunning door de bevoegde autoriteiten is afgegeven.
  • Gevaarlijke stoffen mogen niet in de rijroute van heftrucks of andere transportmiddelen worden opgeslagen.
  • Voorraden van gevaarlijke stoffen en milieugevaarlijke stoffen, met een hoeveelheid van vijfentwintig liter (25 l) of meer, dienen in lekbakken te worden geplaatst. De voorkeur gaat uit naar het altijd plaatsen van gevaarlijke stoffen in lekbakken.
  • Gasflessen of andere flessen onder hoge druk dienen te allen tijde goed te worden vastgezet en gebord tegen omvallen.
  • Het is verplicht om explosief gevaarlijke stoffen uitpandig op te slaan, op de volgens de vergunning aangegeven positie. Indien er geen locatie bekend is moet er overlegd worden met de technische dienst.
  • Andere stoffen mogen, indien de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht, inpandig opgeslagen worden.
  • Gasflessen moeten voorzien zijn van een keuringsdatum. Het is ten strengste verboden om gasflessen waarvan keuringsdatum overschreden is in het Convention Centre op te slaan.
  • Gevaarlijke stoffen dienen zoveel mogelijk in niet-direct zonlicht te worden opgeslagen.
  • Het is verboden om flessen zuurstof bij flessen met ontvlambare gassen te plaatsen.
  • Gevaarlijke stoffen dienen volgens de richtlijnen PGS-15 (vroeger CPR-15-1) opgeslagen te zijn.

Werkvoorraad (evenement gerelateerd)

  • Hoeveelheid die direct nodig is voor een activiteit. Grootte/hoeveelheid is afgestemd op verbruik binnen één dag. RAI Amsterdam beslist hierover.
  • Als werkvoorraad meer dan 50 liter bedraagt dan vloeistofdichte lekbak verplicht. Deze moet voldoende inhoud hebben dat alles wat er staat er in opgevangen kan worden.
  • Laskar met gasflessen wordt gezien als werkvoorraad.
  • Een reeks aangebroken verpakkingseenheden met verschillende soorten stoffen welke geregeld worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld verfblikken in een schilderswerkplaats, kan als werkvoorraad worden beschouwd.

7.3

Veiligheidsbladen

Voor elke beurs dient een standbouwer/organisatie zorg te dragen dat er per gevaarlijke stof een veiligheidsinformatieblad op te maken en dienen op de afdelingen of werkplekken zichtbaar aanwezig te zijn. Ook dient er een kopie (digitaal) ingeleverd te worden via safety@rai.nl hierbij dienen buiten de veiligheidsinformatieblad ook de volgende gegevens bekend te zijn:

  • Naam en datum Beurs/evenement;
  • Standnummer.

7.4

Acculaadruimte/acculaadstation

  • Onder een acculaadruimte of acculaadstation wordt verstaan: een ruimte waar de accu’s van elektrische voertuigen opgeladen worden. De positie om accu’s op te laden wordt toegewezen door de Technische Dienst van RAI Amsterdam.
  • Enige vorm van open vuur of roken in de buurt van een acculaadstation is ten strengste verboden.
  • Het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen is verplicht indien de batterij uit het voertuig moet worden gehaald. Dit moet in combinatie gedaan worden met daarvoor bestemde Elektrotechnische gereedschappen.
  • De acculaadruimte dient voldoende te worden geventileerd.
  • Bij het lekken van accuzuur dient dit zo spoedig mogelijk te worden schoongemaakt. Hiervan dient een melding te worden gemaakt bij de Manager KAM van RAI Amsterdam, de Permit Specialist of de Security manager. Indien deze niet te bereiken zijn, dient er een melding te worden gemaakt aan de dienstdoende Event Manager.

7.5

Asbest

Het is ten strengste verboden om binnen het Convention Centre met asbest te werken. Binnen RAI Amsterdam geldt een asbestprotocol. Dit is op te vragen bij de afdeling Real Estate & Technical Services van RAI Amsterdam via werkenmetasbest@rai.nl.

7.6

Afval

Het is verplicht om afval, ontstaan bij werkzaamheden, gescheiden af te voeren. Het afval kan worden weggegooid in via de Webshop bestelde containers van Bnext of in de vuilniszakken van Bnext. Het gebruik van eigen vuilniszakken is niet toegestaan; deze worden niet door Bnext opgehaald.

Het afval dient op de volgende manier te worden gescheiden:

  • plastic in de speciale knapzakken;
  • hout in de speciale houtbak;
  • restafval in de container.

Gevaarlijk afval, zoals afgewerkte olie, verfresten en vervuilde oplosmiddelen, dienen gescheiden te worden ingeleverd (zie volgende paragraaf).
Afval dat achterblijft, wordt voor rekening van de standhouder verwijderd.

7.7

Afval gevaarlijke stoffen

Het is ten strengste verboden om gevaarlijk (chemisch) afval weg te gooien in de containers of in de vuilniszakken. Voor het afvoeren van gevaarlijk afval (zoals verf en dergelijke) dient contact te worden opgenomen met Bnext (tel. 020 549 31 22).

Gevaarlijk afval dient, na overleg met Bnext, in originele verpakking en verplicht met productvermelding te worden aangeleverd. Als er geen aanvraag is ingediend, is het verplicht lege verfblikken, kwasten, kitspuiten en dergelijke zelf mee te nemen.

7.8

Milieucalamiteit

Indien er sprake is van een milieucalamiteit, dient het noodnummer 020 549 12 34 onverwijld te worden gebeld (zie bijlage Contactgegevens).

Er is sprake van een milieucalamiteit indien er verontreiniging in de bodem of op het oppervlaktewater terecht is gekomen. In geval van een milieucalamiteit dient de Manager KAM te worden ingeschakeld. Indien de Manager KAM niet aanwezig is, dient de dienstdoende Event Manager te worden geïnformeerd.

 

8 - Handhaving

8.1

Handhaving regels

  • Alle regels en voorschriften die in de voorgaande hoofdstukken vermeld staan, dienen te worden nageleefd. Het niet naleven van deze regels kan sancties (zie Artikle 8.2 hieronder) tot gevolg hebben.
  • Toezichthouders zorgen voor de handhaving van de regels.
  • Onveilige situaties dienen onverwijld te worden gemeld aan de leidinggevende.
  • Aanwijzingen van de toezichthouders dienen te allen tijde te worden opgevolgd. Indien er zich overduidelijke onveilige situaties voordoen, kan de medewerker door of namens RAI Amsterdam gelast worden de werkzaamheden direct te beëindigen.

8.2

Sancties

Indien er sprake is van onveilig werken of het niet naleven van de regels, zoals in dit handboek beschreven, zullen er sancties op volgen. Na constatering van onveilig werken of een onveilige situatie, dient de werknemer eerst passende maatregelen te treffen voordat verder gewerkt mag worden. De sancties zullen op de volgende manier opgelegd worden:

  • indien voor de eerste keer geconstateerd wordt dat sprake is van onveilig werken, krijgt de werknemer onmiddellijk een mondelinge berisping. Indien sprake is van een zeer onveilige situatie, kunnen de werkzaamheden direct gestopt worden. Hiervan zal aan het eind van de dag een bericht worden gestuurd aan de exposant en aan de organisatie;
  • indien, na de eerste keer, niets aan de veiligheid is gedaan volgt een tweede mondelinge berisping;
  • tot slot, indien de twee (2) eerdere berispingen niet opgevolgd worden, kan verwijdering van de werkplaats volgen.

Binnen RAI Amsterdam geldt een sanctie- en handhavingsbeleid. Voor meer informatie kan men contact opnemen met de afdeling KAM van RAI Amsterdam.

 

9 - Bijlage

9.1

Bijlage: Aanvullende regels voor werkzaamheden op het toneel/theater

Aansprakelijkheden
Tijdens een congres, evenement of theaterproductie zijn er meerdere partijen werkzaam op de locatie. Elke partij heeft de verantwoordelijkheid voor een veilige werkplek voor haar eigen werknemers en de andere aanwezige partijen. Het informeren van elkaar ten aanzien van risico’s is een wettelijke verplichting conform artikel 8 van de Arbowet.
RAI Amsterdam heeft als gastheer de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid om werkzaamheden al dan niet te accepteren. De werkzaamheden blijven onder de verantwoordelijkheid van de uitvoerende partij.

Toegang tot het toneel
Tijdens opbouw, afbouwwerkzaamheden en changementen is het toneel verboden gebied voor personen die hier geen werkzaamheden hebben. Ook minderjarigen (uitgezonderd stagiaires en castleden) hebben dan geen toegang.
Indien men tijdens een (theater)productie gasten en/of bezoekers toegang tot het toneel verschaft mag dit slechts na overleg met de dienstdoende Toneelmeester.

Opleidingen en voorlichting
Elke partij draagt zorg dat de werkzame medewerkers, met inbegrip van inhuur, stagiaires en vrijwilligers, doeltreffend zijn ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s en over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken. Gasten en bezoekers hebben geen toegang tot de zaal via het backstage gebied, hiervoor dient de entree gebruikt te worden.

Binnen RAI Amsterdam wordt gewerkt met het volgende principe: 'risicovolle beurzen/evenementen binnen RAI Amsterdam'. Aan de hand van diverse kenmerken worden beurzen/evenementen ingedeeld in een risico indeling, t.w.: High Risk, Medium Risk of Low Risk.

Decor en constructies

  • Alle constructies en decors voldoen aan de geldende eisen. Ophangpunten zijn geschikt voor het te dragen gewicht, plaatsingen zijn stabiel. Wanden en schermen zijn beveiligd tegen omvallen.
  • Bij praktikabel bouw ten behoeve van orkest of koor, dienen bij een hoogte van 1 meter of meer leuningen aangebracht te zijn, de onderdelen zijn onderling verbonden.

Extra regels gevaarlijke stoffen (voor uitgebreide info zie Artikel 7 van dit handboek, Gevaarlijke stoffen en milieu)

  • Alle gevaarlijke en vluchtige stoffen zoals aceton dienen opgeslagen te worden in de hiervoor beschikbare kast. In de kleedkamers mogen geen vluchtige stoffen achterblijven als deze niet in gebruik zijn.
  • Zuurstof-stikstof-inerte-gasflessen die op het toneel worden gebruikt moeten stabiel zijn geplaatst en beveiligd tegen omvallen. Voor zover van toepassing voldoen alle slangen en koppelingen aan de geldende eisen.
  • Voor flessen met brandbare gassen geldt dat men een vergunning nodig heeft en gelden dezelfde regels als hierboven beschreven.

Rigging en trekkenwand
Trekkenwand

  • Minimaal twee weken voor aanvang wordt bij de toneelmeester een kaplijst ingediend met de indeling van de trekken en het gewicht per trek. De materialen welke met de trekken worden verbonden vallen onder verantwoordelijkheid van de in hangende partij. De toneelmeester en de trekkenwand operator hebben de bevoegdheid een last te weigeren.

Rigging

  • Minimaal twee weken voor aanvang wordt bij de toneelmeester een riggingplan ingediend. Deze tekening bevat de positie, inhoudt en belasting van de hangpunten. In het rigging handboek zijn nadere eisen en richtlijnen opgenomen.
  • Riggers en technici hebben alleen toegang tot de rollenzolder en werkbruggen na overleg met de toneelmeester. Bij het betreden van de rollenzolder dient de trekkenwand operator op de hoogte te worden gebracht.

Speciale effecten
Minimaal twee weken voor het gebruik van speciale effecten dient overleg gepleegd te worden met de toneelmeester. Voor enkele effecten is een vergunning verplicht, voor andere toestemming.

Toestemming
  • Gebruik vuureffecten en fakkels
  • Gebruik van rookeffecten
  • Gebruik van confetti kanonnen
  • Gebruik Helium ballonnen
  • Gebruik waterbassins of regeninstallaties
  • Vliegen van personen
Vergunning
  • Gebruik en aanwezigheid pyrotechnische effecten
  • Gebruik en aanwezigheid vuurwapens

Onderhoud en keuring
Voor alle arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen geld dat deze veilig en voorzien van een geldige keuring moeten zijn. Hieronder wordt onder andere verstaan:

  • elektrische installaties (dimmers, lampen en bekabeling);
  • installaties verbonden met gasflessen;
  • hijsgereedschappen;
  • ladders en trappen.

9.2

Bijlage: Procedure asbest

Wat is asbest?
Asbest is een verzamelnaam voor zes in de natuur gevormde mineralen met een vezelstructuur. Asbest heeft in het verleden bekend gestaan om een aantal goede bouwkundige eigenschappen: het is sterk, slijtvast, bestand tegen zuren en basen en tegen hoge temperaturen. In Nederland zijn alle soorten toegepast, maar met name de soorten; wit asbest (chrysotiel), blauw asbest (crocidoliet) en bruin asbest (amosiet).

Wat zijn de arbeidsrisico’s?
Uit diverse onderzoeken is gebleken, dat blootstelling aan asbestvezels ernstige gevolgen aan de gezondheid kunnen veroorzaken. Door het inademen van asbestvezels kunnen aandoeningen worden veroorzaakt, zoals longkanker, longvlies- en buikvlieskanker (mesotheliomen) en stoflongen (asbestose). Het is daarom noodzakelijk om verstandig met asbest om te gaan, zodat de kans op blootstelling aan asbestvezels tot een minimum wordt beperkt.

Wie is de doelgroep bij de RAI?
Iedere betrokken partij/medewerker is verplicht om voor aanvang van bouwkundige en/of installatietechnische werkzaamheden, waarbij kans bestaat in aanraking te komen met asbest, kennis te nemen van het asbestbeheersplan en zich te houden aan de gebruikersbeperkingen in dit plan. Dit is vooral van belang voor de eigen gezondheid en de gezondheid van anderen, die zich later ook in de ruimte kunnen begeven, waar de werkzaamheden hebben plaatsgevonden.

In het Asbestbeheersplan staat vermeld op welke locaties binnen de RAI asbest aanwezig is en wat men wel en niet mag doen op de desbetreffende locatie. Het kan zijn dat men werkt in een ruimte waar asbest aanwezig is, zonder dat men risico op blootstelling aan asbestvezels loopt. Het is verboden asbesthoudende materiaal te beschadigen.

Voor alle medewerkers die bouwkundige en/of installatietechnische werkzaamheden dienen te verrichten in de RAI, is het verplicht zich te houden aan de maatregelen, zoals beschreven in het Asbestbeheersplan.

Asbestinventarisatie RAI
Een Asbestinventarisatie is een onderzoek van het gebouw naar de aanwezigheid van asbest en wordt uitgevoerd door een gecertificeerd bedrijf. De RAI Asbestinventarisatie geeft duidelijkheid waar asbest in een gebouw aanwezig is, om welke soorten asbest het gaat, op welke plaatsen de toepassingen zich bevinden en de staat van het materiaal. De RAI Asbestinventarisatie wordt minimaal elke 3 jaar bijgewerkt.

Asbestbeheersplan RAI
In een Asbestbeheersplan staan de maatregelen die de gebouweigenaar neemt of nog moet nemen om voor de toekomst zonder risico's het gebruik van dat het gebouw te waarborgen. Tevens wordt vermeld om te gaan met het aanwezige asbest. Het RAI Asbestbeheersplan wordt naar aanleiding van wijzigingen en bevindingen aangepast, zodat deze up to date is met de werkelijke situatie.

Bewaartermijn
In een apart register moet van alle aan Asbest blootgestelde werknemers aantekeningen worden gemaakt van de aard en de duur van de werkzaamheden, de gemeten of geschatte asbestconcentraties in de lucht op de werkplek en moet een beschrijving van de gebruikte beschermingsmiddelen worden gegeven. RAI Amsterdam beheert dit register.

Voor vragen of meldingen inzake Asbest kunt u contact opnemen via werkenmetasbest@rai.nl.

 

Geplande werkzaamheden (installatie, verbouwingen, renovatie, sloopwerkzaamheden etc.)

1 Beheerder/Projectleider RAI benadert gespecialiseerd adviesbureau of er aanvullende onderzoeken nodig zijn (Asbestinventarisatie type B/risicobeoordeling etc.).
2 Beheerder/Projectleider RAI vraagt om prijzen en planning bij gecertificeerde asbestsaneerders en verzorgt de melding bij het omgevingsloket van de gemeente Amsterdam.
3 Uitvoeren van werkzaamheden door asbestsaneringsbedrijf. Hierbij geldt de wettelijke verplichting 'Eerst asbest en dan de rest'. Geen andere werkzaamheden voordat het asbest is gesaneerd.
4 Uitvoeren wettelijk verplichte eindcontrole na asbestsanering, conform NEN 2990, door geaccrediteerd asbestlaboratorium.
5 Eindcontrole document tezamen met de stortbonnen direct na sanering door de asbestsaneerder verstrekken aan de gemeente en RAI.
6 Beheerder/Projectleider RAI registreren documenten onder het project.
7 Beheerder/Projectleider RAI verstrekken alle gegevens aan Asbestcoördinator zodat deze het kan verwerken in het Asbestbeheersplan.
8 Informeren van betrokken partijen door Asbestcoördinator over verloop van de werkzaamheden.
9 Het interne asbestregister dient ingevuld te worden als er wel Asbest aangetroffen is en interne afdeling (juridische zaken, HRM, risk management) dienen geïnformeerd te worden.

 

Noodplan/beschadiging van het asbesthoudend materiaal (calamiteit)

1 Diegene die een mogelijk risicovolle situatie constateert legt direct het werk stil en meldt de situatie direct aan Beheerder/Projectleider RAI en zijn/haar leidinggevende.
2 De Beheerder/Projectleider RAI en zijn/haar leidinggevende legt het werk stil (mits dit nog niet is gebeurd).
3 Betreffende ruimte en/of onderliggende ruimte afsluiten voor gebruikers. Asbestcoördinator geeft opdracht tot afsluiten aan TD.
4 Asbestcoördinator neemt contact op met gespecialiseerd adviesbureau voor verder afstemming en instructies.
5 Asbestcoördinator informeert betreffende afdeling/medewerkers.
6 Gespecialiseerd adviesbureau geeft instructie. Indien noodzakelijk moet er een monsterneming/nader onderzoek plaatsvinden.
Monsterneming: In de vorm van een visuele inspectie door een inventariseerder Asbest (gecertificeerd), met eventueel luchtmetingen en kleefmonsters (dit moet per geval worden bekeken).
7 Onderzoeken van monsters.
8 Analyse resultaten geen asbest aangetroffen:
  • Analyse resultaten worden bekend gemaakt aan de medewerkers door Asbestcoördinator. De calamiteit is opgeheven.
Analyse resultaten asbest boven norm aangetroffen:
Werkzaamheden worden niet hervat.
  • Melding doen naar gemeente Amsterdam
  • Saneren van verontreinigde ruimte door een gecertificeerd adviesbureau asbestsaneringsbedrijf
  • Na sanering moet er een eindcontrole conform NEN 2990 worden uitgevoerd door gespecialiseerd adviesbureau.
9 Bekend maken van analyseresultaten en eventueel vervolgstappen aan Asbestcoördinator.
10 Beheerder/Projectleider RAI geef opdracht tot vrijgeven van de ruimte (afsluiting laten verwijderen door TD of gespecialiseerd adviesbureau).
11 Eindcontrole document tezamen met de stortbonnen door de asbestsaneerder verstrekken aan de gemeente en RAI.
12 Informeren betreffende afdeling/medewerkers door Beheerder/Projectleider RAI.
13 De documenten worden geregistreerd door Beheerder/Projectleider RAI.
14 Het interne asbestregister dient ingevuld te worden als er wel asbest aangetroffen is en interne afdeling (juridische zaken, HRM, risk management) dienen geïnformeerd te worden.

 

9.3

Bijlage: Betekenis pictogrammen

Veiligheidsbril Adembescherming
Gehoorbescherming Veiligheidshelm
Helm en gehoorbescherming Valbeveiliging
Helm, veiligheidsbril en gehoorbescherming Veiligheidsschoenen
Handschoenen Gelaatsbescherming
>Gasflessen vastketenen AED
Nooduitgang Uitgang
Wegrichting nooduitgang Eerste Hulp
Brandmelder Blusmiddel
Brandhaspel Verboden te roken
Open vuur verboden
Max. snelheid 5/10 km/uur
Verboden op pompwagen te steppen Verboden te parkeren
Verboden voor onbevoegden Elektrische spanning
Verboden onder last te lopen Gevaarlijke stoffen
Meerijden op heftruck verboden> Ontvlambare stoffen
Explosieve stoffen Vallen door hoogteverschil
Hangende last Waarschuwingsgebied
Opletten: gevaar

 

9.4

Bijlage: RAI veiligheidsregels

Tijdens opbouw en afbraak van evenementen

1. Toegang

Alleen toegang met een geldige badge.

2. Veiligheidsschoenen

Goedgekeurde veiligheids-schoenen zijn verplicht tijdens opbouw- en afbraakperiodes.

3. Veiligheidshelm

Een goedgekeurde veiligheidshelm is verplicht gedurende het rode veiligheidssignaal in de hallen.

4. Roken/Alcohol/Drugs

Roken en het gebruik van alcohol en drugs is niet toegestaan.

5. Nooduitgangen

Nooduitgangen en gele transportpaden vrijhouden.

6. Blusmiddelen

Blusmiddelen moeten altijd bereikbaar zijn.

7. Werken op hoogte

Boven de 2,5 meter verplicht aanlijnen op een hoog-werker en maximaal twee uur op een ladder werken.

8. Transport

  • Maximum snelheid binnen 5 km/u en buiten 10 km/u.
  • De Lepels van de heftruck niet hoger dan 15 cm boven de grond.
  • Verboden personen te liften met een heftruck.
  • Niet bellen tijdens het bedienen van een transportmiddel.
  • Alleen opgeleid personeel heeft permissie om een heftruck te bedienen.

9. Jongeren

Geen toegang onder 16 jaar tijdens opbouw- en afbraakperiode.

10. Materialen en gereedschappen

Gebruik uitsluitend goedgekeurde (CE) machines en gereedschappen.

 

9.5

Bijlage: Procedure daktoegang RAI Amsterdam

Doel daktoegang
Werkzaamheden die risicovol zijn en/of in een risicovolle omgeving plaats moeten vinden, vereisen in de voorbereiding en organisatie extra aandacht. Met behulp van een 'vergunning veilig werken RAI Amsterdam' en de procedure 'daktoegang Amsterdam RAI' kun je dat regelen. Het doel van daktoegang RAI Amsterdam is een gebruiksaanwijzing voor iedereen die werkzaamheden op het dak dient uit te voeren. Denk bij deze werkzaamheden ook aan inspectie of kortstondig dakbezoek bij daken vanaf 2,50 meter hoogte.

Het vastleggen van voorwaarden waaronder gewerkt kan.
Door middel van een werkvergunning kun je in kaart brengen welke risico’s aan bepaalde werkzaamheden zitten voor gezondheid, veiligheid en milieu. De vergunning dient ook om onveilige situaties en handelingen te voorkomen en een goede communicatie tussen de partijen/afdelingen, die bij het uitvoeren van werk betrokken zijn, te waarborgen. Tevens willen wij het signaal afgeven dat men in- en rondom RAI Amsterdam op een veilige en verantwoorde manier dient te werken.

Doelgroep
De werkvergunning is bedoeld voor iedereen die werkzaamheden dient uit te voeren op het dak van RAI Amsterdam Convention Center.

Veilig werken op daken
Vanuit RAI Amsterdam zijn er een aantal standaard beleidsregels opgesteld over het betreden van daken. Buiten de bevoegdheid die medewerkers wel of niet hebben, gelden als basis de volgende bepalingen:

  • Het werken op daken tot 2,50 meter
    Het (preventief) plaatsen van dakveiligheidsvoorzieningen op daken tot een hoogte van 2,50 meter is lastig uit te voeren. Dit houdt dus niet in dat er geen maatregelen getroffen dienen te worden tijdens de uitvoering van werkzaamheden op dit type daken. Er zullen dus tijdelijke voorzieningen zoals randbeveiliging of persoonlijk beschermingsmiddelen gebruikt moeten worden om valgevaar (en uiteraard overige gevaren) te voorkomen.
    Denk hierbij aan rolsteigers, opklapbare randbeveiliging of zelfs opvangkussens om ongevallen te voorkomen. Vanuit de wet- en regelgeving dient ten alle tijden bekeken te worden, ongeacht de hoogte, hoe valgevaar uit kan blijven (uiteraard voorzien van een CE markering en dienen zichtbaar goedgekeurd te zijn).

  • Het betreden van een dak vanaf 3 meter
    Een dak wordt alleen betreden als:
    • Bij voorkeur minimaal 48 uur (geldt niet voor storingen en/of spoedaanvragen) voor aanvang van de werkzaamheden een werkvergunning veilig werken is aangevraagd en goedgekeurd.
    • Werkzaamheden mogen niet alleen worden uitgevoerd als men in de gevarenzone werkzaam dient te zijn.
    • Indien er geen valbeveiliging aanwezig is mag men niet bij de rand komen.
    • Zorgdragen op de daarvoor bestemde tegelpaden of binnen de markeringszone van de twee meter zone met afzetting blijft.
    • Bij voorkeur minimaal vier meter van de dakrand blijven, als dit niet mogelijk is dient men een veiligheidsharnas te gebruiken en aangelijnd te zijn.
  • Verbod op toetreding daken vanwege omgevingsfactoren
    In verband met weersomstandigheden is het in sommige gevallen niet toegestaan om daken te betreden behalve indien noodzakelijk voor de bedrijfsvoering en met speciale toestemming van Manager TD omwille van de veiligheid. Dit doet zich voor bij:
    • windkracht 6 of hoger;
    • bliksem of onweer;
    • ijzel;
    • donkere (onverlichte) omstandigheden;
    • dusdanig zware regenval/sneeuwval dat meer dan 10% van het dak onder water staat;
    • (instortingsgevaar door wateraccumulatie).
  • Vluchtwegen op daken tijdens werkzaamheden
    Medewerkers die werkzaamheden op het dak verrichten dienen op de hoogte te zijn van de vluchtroutes. Daarnaast is het belangrijk dat u er altijd voor waakt dat de toegang en uitgang vrij blijft van obstakels zodat deze geen belemmering kan opleveren bij calamiteiten.

  • Calamiteiten
    Blijf bij calamiteiten kalm en bel direct 020 549 12 34. Het is belangrijk om het reddingswerk over te laten aan de instanties die daar de middelen voor hebben. Hierbij is het van belang om bij een melding goed de locatie en de situatie weer te geven.

MTJ/CvDN/0.2/februari 2018